Denkspellen, bezigheidstherapie?


Deze week hoorde ik een moeder de opmerking maken dat de denkspelletjes, die haar dochter kreeg aangeboden als uitdaging, voor haar voelden als bezigheidstherapie. Zo’n opmerking prikkelt mij om wat meer vertellen over de veelzijdigheid en uitgebreide mogelijkheden die denkspellen bieden en de grote hoeveelheid vaardigheden die met denkspellen getraind worden. Ik ben namelijk een groot voorstander van het inzetten van denkspellen bij kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.

Denkspellen bieden de broodnodige cognitieve uitdaging, kinderen moeten hun hersenen flink aan het werk zetten. Hier hebben veel slimme kinderen grote behoefte aan. Maar denkspellen bieden meer dan alleen dat!

Denkspellen kunnen kinderen leren omgaan met het maken van fouten. Faalangst komt veel voor bij slimme kinderen. Deze kinderen zijn het niet gewend om iets niet goed te kunnen, in het dagelijks leven komen ze weinig uitdagingen tegen. Iets in een keer kunnen wordt voor hen de norm. Een fout maken en iets nog een keer moeten proberen kan al op jonge leeftijd als falen worden ervaren door deze kinderen. De manier om faalangst te verminderen is niet om kinderen weg te houden bij moeilijke taken. Juist het aangaan van de uitdaging en in een veilige omgeving faalervaringen opdoen zal het kind doen ervaren dat een fout maken helemaal zo erg niet is, dat er de mogelijkheid is om het nog een keer te proberen, anders te proberen, of een stapje terug te zetten. Tijdens het spelen van een spel is het maken van een fout vaak minder bedreigend voor een kind. Vooral tijdens spellen waarbij er snel gereageerd moet worden maakt iedereen wel eens een foutje, en ook bij spellen waarbij gepuzzeld moet worden lukt de opdracht niet altijd enkel op inzicht maar moet er veelal gebruik gemaakt worden van trial-and-error. Gewoon uitproberen dus, en dat betekent dat je ook wel eens verkeerd gokt. En wat doe je dan? Gooi je het spel in een hoek? Begin je helemaal op nieuw? Of zet je een stapje terug en probeer je het nog een keer? Deze ervaringen helpen kinderen ook in de rest van hun schoolwerk (en buitenschoolse activiteiten) om te gaan met het maken van fouten en het leren doorzetten. Vroeg inzetten van denkspellen kan dus faalangst helpen voorkomen, of helpen verminderen.

De meeste kinderen kunnen met de dagelijkse ervaringen in hun leven en het lesaanbod op school voldoende leerervaringen opdoen om hun regulerende hersenfuncties te ontwikkelen, de executieve functies genoemd. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functies:

  • Taakinitiatie (beginnen aan de opgedragen taak)
  • planning en priorisering
  • aandacht richten en volgehouden aandacht
  • emotieregulatie
  • werkgeheugen
  • inhibitie (vermogen om je gedag af te remmen)
  • zelfinzicht
  • cognitieve flexibiliteit.

Bij hoogbegaafde leerlingen verloopt de ontwikkeling van executieve functies helaas vaak minder soepel. Hun hersenen kunnen zo snel denken en verbanden leggen dat het ontwikkelen van deze executieve functies in het dagelijks leven en op school minder hard nodig is. Het menselijk lichaam is dusdanig efficiënt in zijn ontwikkeling dat het geen hersenfuncties ontwikkelt die het niet nodig heeft, en dus ook niet inzet op het ontwikkelen van executieve functies als daar weinig beroep op gedaan wordt. (Voor de diehards: een interessant artikel over de groei van de prefrontale cortex, het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor de executieve functies, bij hoogbegaafde kinderen: http://www.infodilima.nl/index.php/artikelen-hb/26-artikelen-hb/160-hersenpan) Toch lopen heel veel hoogbegaafde kinderen vroeg of laat tegen problemen aan door hun minder goed ontwikkelde executieve functies. Executieve functies bepalen in hoge mate je schoolsucces. Misschien zelfs wel meer dan intelligentie. Dat komt omdat de executieve functies helpen met het vertonen van doelgericht gedrag. Je kunt wel intelligent zijn, maar als je snel afgeleid wordt, een slecht werkgeheugen hebt of je huiswerk niet kan plannen dan wordt leren toch moeilijker.

Door doelgericht denkspellen in te zetten geef je ook (potentieel) hoogbegaafde kinderen de kans om deze executieve functies optimaal te ontwikkelen. Je kan denkspellen grofweg indelen in de volgende categorieën: logische denkspellen (bijvoorbeeld “ik leer logisch denken”, “GoGetter”, “RushHour”, “blokus”), strategische denkspellen (bijvoorbeeld “Antarctica”, “qwirkle”, “tantrix”), coöperatieve spellen (bijvoorbeeld “max de kat”,  “de geheime gang”) en reactiespellen (bijvoorbeeld “speelcups”, “set”).

Ik zal hieronder uiteenzetten op welke manier denkspellen invloed hebben op het ontwikkelen van elk van de executieve functies.

Taakinitiatie (beginnen aan de opgedragen taak)

Het lijkt misschien eenvoudig, maar voor sommige kinderen is het kiezen van een spel uit de kast, het klaarzetten en daadwerkelijk beginnen aan een spel al een hele uitdaging. Bij een opdracht zullen ze doelgericht aan de gang moeten gaan en belangrijke zaken van onbelangrijke zaken moeten scheiden.

Planning en priorisering

Bij een spel werk je naar een doel toe. Je hebt strategie, vooruit denken en planning nodig om je doel te bereiken.

Aandacht richten en volgehouden aandacht

Om een spel af te maken is het belangrijk om je aandacht er bij te kunnen houden gedurende het hele spel. Een spel dat je niet afmaakt geeft weinig voldoening en leerervaringen. Ook als een spel minder leuk is, of een stuk pittiger dan je had gedacht haak je niet af, het spel moet worden afgemaakt. (dit valt of staat bij de begeleiding door de leerkracht!)

Emotieregulatie

Soms gaat het spel heel goed, maar als een spel op het juiste niveau zit voor de leerling (zone van de naaste ontwikkeling, Vygotski) zal het ook af en toe niet helemaal goed gaan. Hoe ga je hier dan mee om? En als je een spel verliest van je tegenstander, hoe reageer je dan? Soms zal je ook winnen, ben jij dan een winnaar waar de andere kinderen de volgende keer weer mee zullen willen spelen?

Werkgeheugen

Vooral als er veel verschillende spellen worden aangeboden is het best een pittige kluif om alle speldoelen en spelregels te onthouden. Ook wordt er bij spellen met een oplopende moeilijkheidsgraad (veelal de individuele logisch denken spellen) een beroep gedaan op eerder opgedane ervaringen bij voorgaande opdrachten.

Responsinhibitie (vermogen om je gedag af te remmen/impulscontrole)

Tijdens het spelen van een spel moet je soms op je beurt wachten, wat kan betekenen dat een ander er met die fantastische kans vandoor gaat die jij ook had willen pakken, je zal je impulsen moeten controleren en rustig je beurt moeten afwachten. Maar ook als je een spel alleen speelt kan je niet zomaar in het wilde weg beginnen. Je moet eerst het materiaal verkennen, de regels kennen en bij inzicht spellen vooruit denken alvorens te beginnen.

Cognitieve flexibiliteit

Heb je net zo’n mooie zet in gedachten, gooit je tegenstander roet in het eten. Het vergt flexibiliteit om vlot te kunnen omschakelen en een andere zet te bedenken.

Zelfinzicht/metacognitie

Bij het spelen van denkspellen wordt de leerling geprikkeld na te denken over de gekozen aanpak. Ga je in het wilde weg wat proberen, of maak je een plan? Hoe is het omgaan met het materiaal (netjes of slordig) van invloed op het resultaat van het spel? Wat doe je als je vastloopt bij een spel? Geef je het op? Vraag je hulp? Wat doe je als je een opdracht te makkelijk vindt? Blijf je “lekker makkelijk” op dat niveau? Ga je een stapje verder? Zoek je je grenzen op en ga je de uitdaging aan? Bovendien zien leerlingen ook hoe anderen iets aanpakken bij een spel, ook dat stimuleert het nadenken over de eigen aanpak.

Zoals bij elke interventie in de klas is het belangrijk dat de leerkracht het kind begeleidt, met de leerling evalueert op het proces en de vorderingen bijhoudt. 
Denkspellen kunnen zelfstandig gespeeld worden, maar niet helemaal alleen!
Een kind met faalangst zal zonder begeleiding niet zomaar de uitdaging van een denkspel aangaan, het heeft hierbij ondersteuning en coaching nodig. Om de metacognitie of zelfinzicht te ontwikkelen zal het kind over zichzelf aan het denken gezet moeten worden door met het kind hierover in gesprek te gaan. Om aan te kunnen sluiten bij de zone van de naaste ontwikkeling zal de leerkracht de vorderingen bij moeten houden en het kind die spellen en opdrachten moeten aanbieden waar het aan toe is, maar wat het nog net niet beheerst.  Vorderingen bijhouden betekent niet alleen bijhouden bij welke opdracht van welk spel het kind gebleven is, maar ook hoe het kind de opdrachten heeft aangepakt, zit er vooruitgang in het aangaan van de uitdaging, de volgehouden aandacht, het vooruit denken, de emotieregulatie, etc. Het bijhouden van deze vaardigheden bij het spelen van denkspellen geeft veel inzicht in de sterkere en zwakkere kanten van slimme leerlingen en kan helpen om denkspellen gericht in te zetten om specifieke executieve functies bij een leerling te versterken.

Related Post